*Vrijwen krijgt glans.

*Hastige spoed is zelden goed.

Honger maakt rouwe bonen zoet.

Iemand honing om de mond smeren.

Iemand over de hekel halen. (Agzinin payini vermek)

Tegen windmolens vechten.

Ze zijn als water en vuur.

Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.

Iemand zand in de ogen strooien.

De druppel die de emmer doet overlopen.

Een blok aan het been hebben. (Basi bagli olmak)

Niet aan de bak kunnen komen . (Bir baltaya sap olamamak.)

Het roer overnemen. (Basa gecmek)

Een kater hebben. (basina vurmak)

De hort op zijn of gaan. (Basini alip gitmek)

Een goed begin is het halve werk.

Een gegeven paard moet je niet in de bek kijken.

Een rotte appel in de maand, maakt het fruit te schand.

Twee vliegen in een klap.

Een zwaluw maakt nog geen zomer.

Iemand over het paard tillen. (Birini goklere cikarmak)

In het krijt treden voor iemand. (Birine arka cikmak)

In zijn vuist lachen. (Biyik altindan gulmak)

In troebel water is het goed vissen. (Bulanik suda balik avlamak)

Holle vaten klinken het hardst. (Bos fici cok langirdar.)

Hoge bomen vangen veel wind.

De appel valt niet ver van de boom.

Als de berg niet tot M. komt, zal M. tot de berg gaan.

Elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar.

Het zeil strijken.

De eerste viool spelen. (Davulun tokmagi elinde olmak)

Wie in het schip zit moet varen.

Er schuilt een addertje onder het gras. (Dilinin altinda bakla olmak)

Op hete kolen zitten. (Diken ustunde oturmak)

In de nood leer je je vrienden kennen.

Dit niews komt heet van de naald. (Dumani ustunde)

Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in.

Iets achter de hand hebben. (El altinda tutmak)

Hij komt met de kous op de kop huis. (Eli bos donmek)

Ze hekken zijn verhangen. (Eski camlar bardak oldu)

Je moet geen oude schoenen weggooien voor je nieuwe hebt.

De aap komt uit de mouw. (Foyasi meydana cikmak)

Met de handen in het haar zitten (Etekleri tutusmak).

Uit het oog, uit het haart.

Zo gewonnen, zo geronnen. (Haydan gelen huya gider)

Van alle markten thuis zijn. (Her telden calmak.)

Ja en amen zeggen.

Het beste paard struikelt wel eens. (Her guzelin bir kusuru vardir)

Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. (Her yigidin bir yogurt yeyisi vardir)

De hand in eigen boezem steken. (Igneyi kendine cuvaldizi baskasina)

De wind in de zeilen hebben. (Isi yaverinde gitmek)

De kluts kwijt zijn. (Ipin ucunu kacirmak)

Als je over de duivel spreekt, trap je hem op zijn staart. (Iyi adam lafin uzerine gelir)

Te veel hooi op je vork nemen. (Kaldirmadigin tasin altina yatma)

Elk meent zijn uil een valk te zijn. (Karga yavrusuna bakmis, benim ak pak evladim demis.)

Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten. (Kendi dusen aglamaz.)

Het was een dubbeltje op zijn kant. (kil payi kurtarmak)

Geen profeet is in zijn eigen land geeerd.

Zicht in het hol van de leeuw wagen. (kendini aslanin agzina atmak.)

Het gras van je buurman is altijd groener dan het jouwe.

De vuile was buiten hangen. (Kirli camasirlari ortaya dokmek)

Een ezel stoot zich in het algemeen geen twee keer aan dezelfde steen.

In het land der blinden is eenoog koning.

Wat de boer niet kent, dat eet hij niet.

Iets in zijn oren knopen. (Kulagina kupe etmek)

Koude drukte maken. (Kuru kalabalik)

Gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefde.

Een appeltje met iemand te schillen hebben. (Kozlari paylasmak)

Het boekje om zijn. (Kuyrugu titremek)

Praatjes vullen geen gaatjes.

Hoog van de toren blazen. (Mangalda kul birakmamak)

De aanhouder wint. (Meramin elinden bir sey kurtulmaz.)

Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen. (Namazda gozu olmayanin ezanda kulagi olmaz.)

De kool en de geit sparen. (Ne sis yansin ne kebap)

De bom is gebarsten. (Ok yaydan cikti)

Zoals de ouden zongen piepen de jongen. (On tekerlek nereye giderse arka tekerlek de oraya gider.)

Van een mug een olifant maken.

Geld over de balk gooien.

Iets op de lange baan schuiven. (Rafa kaldirmak)

Het is niet al goud wat er blinkt. (Kilda marifet olsa, kecehaneye nur yagardi.)

Een appeltje voor de dorst hebben. (Sakla samani gelir zamani)

Taal noch teken van iemand vernemen. (Selam sabah almamak)

Wie het onderste uit de kan wil hebben, krijt het lid op de neus. (Sona kalan dona kalir.)

Je woord houden.

Met vragen komt mee te Rome.

Daar gaat een dominee voorbij. (Suyu kesilmis degirmene donmek)

Bang zij zich aan koud water te branden. (Sutten agzi yanip yogurdu ufleyerek yemek)

Hij loopt met molentjes. (Tahtasi eksik olmak.)

Je vangt meer vliegen met honig dan met azijn. (Tatli dil yilani deliginden cikarir.)

Men moet geen slappende honden wakker maken. (Uyuyan yilanin kuyruguna basilmaz.)

De druiven zijn zuur. (Uzanamadigi cigere pis demek)

Blaffende honden bijten niet.

Naar iets kunnen fluiten. (Ustune bir bardak su icmek.)

Iets onder de knie hebben. (Ustesinden gelmek.)

Door de maand vallen. (Yakayi ele vermek)

Op de pof kopen. (Veresiye satin almak)

Al is de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt ze wel. (Yalancinin mumu yatsiya kadar yanmak.)

Beter een vogel in de hand dan tien in de lucht.

Stille waters hebben diepe gronden. (Yavas atin ciftesi yavuz olur)

Kruis op munt. (Yazi mi tura mi)

Hemel en aarde bewegen. (Yeri gogu oynatmak)