قَالَ اللّهُ هَذَا يَوْمُ يَنفَعُ الصَّادِقِينَ صِدْقُهُمْ لَهُمْ جَنَّاتٌ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا أَبَداً رَّضِيَ اللّهُ عَنْهُمْ وَرَضُواْ عَنْهُ ذَلِكَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ {119}
“Allah zal zeggen: "Dit is een dag waarop waarachtigheid de waarachtigen zal baten. Voor hen zijn tuinen, waar doorheen rivieren stromen; zij zullen daarin voor eeuwig vertoeven." Allah heeft behagen in hen en zij hebben behagen in Hem, dit is de grote zegepraal.' (Mai´dah, 5/119)
Maar echte welbehagen is onbekend onder veel mensen. Het echte welbehagen leren we middels de gedragingen van de Profeet (sav).
Zijn diepere kennis van Allah (ma´rife) was perfect/compleet. Hij wist dat Allah de Schepper van deze wereld en het leven is. Hij kan alles doen wat Hij wil. De Profeet zag dat Allah nooit onjuiste of rare dingen doet. De Profeet vertrouwde in alles aan hem, omdat er nooit iets gebeurt zonder de toestemming van Allah.
Mohammed (sav) was voor alle mensen in deze wereld als laatste Profeet gestuurd toen de dwaling en onrechtigheid overal was.
Allah heeft zijn Boodschapper beproefd met honger, met martelen, met het verlaten van Makkah, met de vervloekingen en aanvallen van de ongelovigen e.d.
Zijn metgezellen zijn in zijn nabijheid gemarteld. Tijdens de Uhud oorlog raakte hij gewond in zijn gezicht en brak zijn tand. Hij is beproefd met de ziekte en het overlijden van zijn zonen. Zijn vrouw Aisha werd belasterd door de moenafikien. Hij werd ook meerdere malen door mensen vernederd.
Toen Omar (ra) tijdens Hoedaybiyyah hier een opmerking over maakte zei de profeet (sav): 'Ik ben een dienaar van Allah; Hij verlaat mij nooit.'
De profeet respecteerde zijn Heer in alle tijden, want zijn Heer had voor alles wat Hij deed een reden (hikmah). Alles wat de Heer doet is juist.
Dit zijn de twee belangrijkste elementen van het behagen van Allah door de Profeet Mohammed (sav).
Zoals veel andere mensen werd de profeet ziek en ervaarde veel pijn.
Hij heeft onder zware omstandigheden geleefd, dagenlang had hij geen voedsel en geen licht. Maar de profeet is nooit ontevreden geweest of geklaagd over zijn situatie die werd veroorzaakt door zijn profetie.
Een voorbeeld; Allah (st) heeft Adam (as) beproefd met het paradijs, maar Adam heeft van de enige verboden vrucht gegeten.
Nuh (as) kreeg genoeg van zijn volk en zei: `Mijn Heer, laat op de aarde geen enkele ongelovige in leven.`(Noeh, 71/26)
-Aqoeli qawli haazaa astagfiroellah li we lekoem we chamia’l-moeminoen
De Tweede khoetbah
Beste broeders,
De smeekgebeden van onze profeet Mohammed waren enkel voor zijn volk: “Mijn Heer, leid hen naar het rechte pad, ze zijn onwetend.”
Hij kreeg de keuze tussen het leven en de dag des oordeels. Hij koos voor de dag des oordeels.
Dit is het gedrag van iemand die de plek van zijn Heer erg goed kent. Zijn verlangens waren altijd voor het welbehagen van zijn Heer. De profeet wist goed wat de hikmak (reden) van Allah was. Hij wist hoe Allah weet en beheerst. Daarom is de Koran vol lof over het karakter van de profeet;
وَإِنَّكَ لَعَلى خُلُقٍ عَظِيمٍ {4} 'Voorwaar; Jij beschikt over een hoogstaand karakter. ' (al-Qalam 68/4)
Men kan hier de resultaten van zien in de maatschappij die hij heeft gevormd. De mensen hebben hem gezien en hebben getuigd over al het goeds dat hij heeft gedaan. Iedereen die de profeet heeft ontmoet en gekend getuigt van de bovenstaande ayah.
Deze getuigenissen zijn ook mooie voorbeelden voor moslims.
De Boodschapper van Allah begon zijn dag met de volgende doea:”Ik behaag Allah als mijn God, de islam als mijn religie.”
Hij gaf ons het advies om elke dag te beginnen met deze doea:”We behagen Allah als God, en de Islam als religie met Mohammed als de laatste Profeet.”
(Hoetaboe’l-Cjoemoeaa wa’l-‘Iydayn blz: 281)
إِنَّ اللّهَ يَأْمُرُ بِالْعَدْلِ وَالإِحْسَانِ وَإِيتَاء ذِي الْقُرْبَى وَيَنْهَى عَنِ الْفَحْشَاء وَالْمُنكَرِ وَالْبَغْيِ يَعِظُكُمْ لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُونَ
“Voorwaar, Allah beveelt rechtvaardigheid, het goede en vrijgevigheid jegens verwanten; en Hij verbiedt onzedeleijkheid, het verwerpelijke en opstandigheid. Hij vernaamt jullie opdat jullie je dat wellicht ter harte nemen.” (Nahl 16/90)